Onderzoeksrapport KIES ZonMW 2013
Eindrapportage
KIES voor het kind! Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma Kinderen In Echtscheiding Situatie (KIES)
Projectnummer 15700.2006
April 2013
Inge van der Valk, Angela van den Broek, Muriel van Doorn, Ed Spruijt, Maja Deković, & Wim Meeus
Met dank aan M. de Kort en N. Snels-Dolron, ontwikkelaars van KIES
Samenvatting
Negatieve gevolgen van echtscheiding
- Jaarlijks krijgen ongeveer 70.000 kinderen te maken met de scheiding van hun ouders.
- Een echtscheiding van ouders heeft negatieve gevolgen voor kinderen; vooral op het gebied van schoolprestaties, externaliserend en internaliserend probleemgedrag, zelfbeeld, en relaties.
- De interventie KIES is een spel- en praatgroep voor kinderen, die kinderen helpt de scheiding van hun ouders beter te begrijpen, er mee om te gaan en het te verwerken.
- Deze studie is de eerste RCT naar een scheidings-ondersteuningsprogramma voor kinderen.
- In het eerste deel van deze studie hebben we onderzocht of KIES effectief is voor kinderen uit het basisonderwijs, en voor wie en hoe de interventie werkt.
- In het tweede deel van deze studie is nagegaan waar jongeren uit het voortgezet onderwijs last van hebben naar aanleiding van de ouderlijke scheiding, wat hun hulpbehoefte is en hoe we hen beter kunnen bereiken met preventief hulpaanbod. Daarnaast hebben we een pilot met KIES voor deze jongeren uitgevoerd.
Effectiviteit van KIES in het basisonderwijs
- In deze RCT hebben 14 scholen meegedaan, die random zijn toegewezen aan twee condities. Op 9 scholen hebben de kinderen KIES gekregen, 5 scholen vormden de controlegroep. In totaal hebben 156 kinderen (50% jongens, leeftijd 7-13 jaar) deelgenomen aan het onderzoek. 80 kinderen hebben KIES gekregen (de KIES-conditie), 76 kinderen niet (de controleconditie).
- Analyses hebben laten zien de randomisatie succesvol was, en uit de scheidingsgerelateerde gegevens is gebleken dat de gezinnen in dit onderzoek representatief zijn.
- Kinderen, moeders en leerkrachten hebben op vier momenten een vragenlijst ingevuld; voormeting, nameting, en follow-up metingen na 6 maanden en na een jaar.
- Een vergelijking van deze scheidingskinderen met een grote normgroep van Nederlandse en Engelse kinderen heeft laten zien dat de scheidingskinderen significant meer probleemgedrag vertonen dan de normgroep.
- Over het algemeen geldt dat er sprake is van vrijwel consequente vooruitgang over tijd, zowel voor KIES-kinderen als voor kinderen uit de controlegroep. Deze vooruitgang is over het algemeen groter en eenduidiger bij KIES-kinderen, al is dit verschil vaak niet significant.
- Meer KIES-kinderen vertonen minder probleemgedrag ten opzichte van de voormeting, in vergelijking met controlekinderen.
- Het gemiddelde welbevinden van de kinderen neemt toe over tijd. Het welbevinden van moeders van de KIES-kinderen is lager dan dat van moeders van de controlekinderen.
- Er is geen verschil in het verloop van schoolprestaties over tijd tussen kinderen die hebben deelgenomen aan KIES en de controlekinderen.
- Over de kwantiteit van het contact tussen ouder en kind (contactfrequentie) zeggen KIES-kinderen meer ‘alleen bij hun moeder’ te zijn. De kwaliteit van de relatie met de ouders lijkt niet samen te hangen met het wel of niet deelnemen aan KIES – als we rekening houden met de verschillen op de voormeting.
- KIES-kinderen rapporteren een daling in de schuld die zij zichzelf geven voor de scheiding van hun ouders tussen de voormeting en nameting – controlekinderen rapporteren deze afname niet.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 2
- Kinderen zeggen zelf gemotiveerd en erg tevreden te zijn over KIES; als rapportcijfers geven zij een 8,3 (motivatie vooraf), 8,4 (evaluatie halverwege) en 8,9 (evaluatie achteraf). Daarnaast zegt 74% van de moeders en 82% van de leerkrachten dat KIES zinvol is voor het kind.
Factoren die (g)een rol spelen
- Bij een slechtere score op de voormeting is er vaak meer resultaat van KIES te zien.
- Voor wie werkt KIES (moderatie): het effect van KIES is groter voor bepaalde groepen op bepaalde uitkomstvariabelen, maar voor iedere groep is er ergens wel sprake van verbetering(en). Er is kortom geen specifieke groep kinderen die wel of niet van KIES profiteert.
- Hoe werkt KIES (mediatie): we hebben in deze studie geen aantoonbare werkzame mechanismen van KIES gevonden. Op een deel van de veronderstelde mediërende variabelen was weliswaar een verbetering te zien voor de kinderen die hebben deelgenomen aan KIES, maar deze verbetering vormde uiteindelijk geen verklaring voor de verbetering op de uitkomstvariabelen.
- KIES is in het VO nog nauwelijks geïmplementeerd door complexere en tragere besluitvorming, minder ervaring van KIES-coaches met jongeren, een minder ver doorontwikkelde – en daardoor minder duidelijke – module, en jongeren lijken niet warm te lopen voor deelname.
- De behoeftepeiling (288 jongeren) laat zien dat 65% van de jongeren min of meer last heeft van de scheiding. Vooral veel jongeren zouden hun vader vaker willen zien, weten soms niet hoe ze beter met de situatie kunnen omgaan, en hebben last van gevoelens van loyaliteit en schuld.
- 1 op de 4 jongeren zou weleens hulp of ondersteuning willen, en dan het liefst individueel of in een groep – maar niet online. Deze behoefte is groter bij recentere scheidingen, bij een grotere scheidingsleed, en bij meisjes.
- Het Jongerenpanel (8 meisjes) geeft aan dat jongeren terughoudend zijn voor deelname aan een scheidingsgroep omdat het ‘teveel gedoe’ is, of vanwege angst/schaamte.
- In de pilot van KIES voor jongeren in het VO, beoordeelde het Jongerenpanel de spelgerichte activiteiten van KIES minder positief (als ‘kinderachtig’). De jongeren gaven aan meer tijd te willen voor gesprekken om dieper in te gaan op (consequenties van) de scheiding.
- Wat jongeren fijn vonden aan KIES was de herkenning, het feit dat ze hun verhaal kwijt konden en dat ze ervaringen van anderen konden horen.
- We zien veel verbeteringen door KIES vooral tot het eerste follow-up moment, na 6 maanden. Wellicht is het aan te bevelen hierna een ‘booster sessie’ in te plannen. In deze ‘booster sessie’ zou aandacht besteed moeten worden aan de huidige situatie en eventuele knelpunten die de kinderen ervaren.
- Suggesties voor aanpassing van de module voor jongeren: intensievere aanpak bij de werving, minder maar langere sessies, en meer gesprekselementen in plaats van spelgerichte activiteiten.
- Ondersteuning van kinderen en jongeren na scheiding is van groot belang en verdient een structurele plek in het beleid ten aanzien van de zorg voor de jeugd.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 3
Inhoudsopgave
Inleiding 5
Methode 7
Resultaten 11
Jongeren in het Voortgezet Onderwijs 22
Conclusie en aanbevelingen 28
Referenties 30
Bijlage I, Tabel instrumenten 31
Bijlage II, Tabel gemiddelden 32
Bijlage III Tabel statistische waarden 35
Overzicht Bijlagen ProjectNet 37
Publicaties KIES voor het kind 38
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 4
Inleiding
Het preventieve interventieprogramma Kinderen in Echtscheiding Situatie (KIES) is ontwikkeld om kinderen te ondersteunen in het omgaan met de scheiding van hun ouders. Heeft deelname aan KIES inderdaad een effect op een afname van probleemgedrag en een toename van ouder-kind contact, schoolprestaties en welbevinden van het kind, vergeleken met een controleconditie? Om het effect van KIES te onderzoeken is in 2008 een onderzoeksvoorstel, getiteld ‘Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma Kinderen in Echtscheiding Situatie’, ingediend bij de projectgroep ‘Zorg voor Jeugd’ van ZonMw. Dit onderzoeksvoorstel (projectnummer 15700.2006) is gehonoreerd, en het project heeft gelopen van november 2008 tot mei 2013. In dit verslag wordt antwoord gegeven op de vijf onderzoeksvragen, zoals geformuleerd in het onderzoeksvoorstel.
Aanleiding project
Jaarlijks worden in Nederland ruim 32.000 echtscheidingen uitgesproken, en bij meer dan de helft hiervan zijn minderjarige kinderen betrokken (CBS, 2013a). Naast deze formele echtscheidingen is er een groeiend aantal ontbindingen van samenwoonrelaties, waarbij naar schatting nog eens 18.000 minderjarige kinderen betrokken zijn. In totaal gaat het om ongeveer 70.000 thuiswonende scheidingskinderen per jaar. Uit onderzoek blijkt consistent dat een echtscheiding van ouders negatieve gevolgen heeft voor kinderen, vooral op het gebied van schoolprestaties, externaliserend en internaliserend probleemgedrag, zelfbeeld en sociale relaties waaronder de band met de ouders (zie resp. Dronkers, 1996; Van der Valk, Spruijt, De Goede, Maas & Meeus, 2005; Spruijt, de Goede & Van der Valk, 2001; Amato, 2001; Dronkers, 1997). Scheidingskinderen hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van problemen, en bij een deel van hen is sprake van een cumulatie van verschillende stressvolle gebeurtenissen. Het percentage scheidingskinderen dat serieuze problemen krijgt is tweemaal zo hoog dan bij andere kinderen (Spruijt, 2007). Zo krijgt 1 op de 5 scheidingskinderen te maken met Jeugdzorg, en zorgt het grote aantal scheidingskinderen voor hoge maatschappelijke kosten (Anthonijsz, Spruijt & Zwikker, 2013). Het is dus van essentieel belang om kinderen te ondersteunen in het omgaan met de scheiding van de ouders. Er zijn echter nog weinig voorzieningen in Nederland voor deze kinderen, en bestaande programma’s worden slechts op kleine schaal aangeboden (Spruijt, 2007). Bovendien was er volgens zowel het Nederlands Jeugdinstituut (databank effectieve jeugdinterventies) als de Inventgroep (2005) tot op heden nog geen evidence based programma voor scheidingskinderen. KIES – in de praktijk ontwikkeld, en al enkele jaren uitgevoerd op scholen – leek een veelbelovende interventie in Nederland te zijn.
KIES is spel- en praatgroep voor kinderen1, voor wie inmiddels 600 gecertificeerde coaches zijn opgeleid. Het programma helpt kinderen de scheiding van de ouders beter te begrijpen, er mee om te gaan en te verwerken. KIES wordt op school aangeboden, waardoor kinderen goed bereikt kunnen worden en gemakkelijk kunnen meedoen. KIES bestaat uit 8 bijeenkomsten voor de kinderen en 2 bijeenkomsten voor de ouders. Het programma is er voor kinderen van 8-12 jaar, kinderen in het voortgezet onderwijs, voor kinderen uit formele en informele scheidingsgezinnen en voor zowel kinderen met een Nederlandse als met een niet-Nederlandse herkomst. Uit een eerder quasi-experimenteel onderzoek blijkt dat het gemiddeld beter gaat met de kinderen die KIES hebben gevolgd, dan met de wachtlijstkinderen; zij begrijpen de scheiding beter, hun band met zowel
1 Het aanbod van KIES is uitgebreid als zorgplatform, met als doel dat kinderen en hun ouders in alle fases van de scheiding en de problematiek die voorkomen moet worden of hen belast, een beroep kunnen doen op de verschillende mogelijkheden. Een overzicht van het KIES-aanbod is te vinden op www.Kiesvoorhetkind.nl. In deze eindrapportage bedoelen we met KIES alleen het spel- en praatprogramma voor kinderen.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 5
moeder als vader wordt beter en de frequentie van het contact met vader neemt toe (Spruijt et al. 2005). In het huidige onderzoek – een eerste RCT naar een scheidings-ondersteuningsprogramma – wordt er opnieuw gekeken naar de effectiviteit van KIES. Daarnaast gaan we in het laatste gedeelte van dit eindrapport in op KIES voor jongeren in het voortgezet onderwijs.
Doel project: KIES voor kinderen uit het basisonderwijs
Het doel van deze studie was om de effectiviteit van KIES in het basisonderwijs te onderzoeken en daarbij te kijken voor wie (moderatie) en hoe (mediatie) de interventie werkt. In Figuur 1 is het theoretisch model van dit onderzoek weergegeven. De vijf onderzoeksvragen zijn:
1. Leidt deelname aan KIES door scheidingskinderen tot een afname van zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag, evenals tot een verbetering van schoolprestaties en welbevinden van het kind, en beter ouder-kind contact, vergeleken bij geen deelname aan KIES?
2. Zijn de positieve effecten (onderzoeksvraag 1) van KIES te vinden op de nameting, bij de follow-up na 6 maanden en een jaar?
3. Hebben kind-factoren (leeftijd, geslacht, etniciteit, ‘armoede’ en emotieregulatie) en ouderfactoren (ouderlijke ruzie en proces van scheiding) een modererende rol in het effect van KIES op kinderen?
4. Hebben kind-factoren (zelfbeeld, scheiding gerelateerde coping en begrip en coping met conflicten) en ouder-kind- factoren (kwaliteit van ouder-kind relatie) een mediërende rol in het effect van KIES op kinderen?
5. Is er bij de moderatie- en mediatie-effecten sprake van een interactie tussen de interventie KIES en beginniveau?
Figuur 1. Conceptueel model van het effectonderzoek van KIES in het basisonderwijs, met kind-, ouder-, ouder-kind- en gezinsfactoren.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 6
Methode
Procedure
In dit onderzoek wordt nagegaan of deelname door scheidingskinderen aan de training KIES positieve effecten heeft op het kind, vergeleken met geen deelname aan KIES. Om dit te bepalen is een Randomized Controlled Trial (RCT) uitgevoerd, met 80 deelnemende kinderen in de KIES-conditie, en 76 kinderen in de controlegroep. Om te voorkomen dat er op dezelfde scholen kinderen wél en niet de interventie kregen, zijn de twee groepen random op schoolniveau toegewezen. Op basis van toeval is dus bepaald of een school benaderd werd voor de KIES- of de controleconditie; op 9 scholen hebben de kinderen uiteindelijk KIES gekregen en 5 scholen vormden de controlegroep.
Op alle deelnemende scholen zijn kinderen en hun ouders benaderd door middel van een brief, vergezeld van een folder over het onderzoek. Om de respons te verhogen zijn ouders en kinderen indien nodig na gebeld, en zijn huisbezoeken ingezet om scheidingsgezinnen van niet-autochtone afkomst en/of met een lager sociaaleconomische status te includeren. Scholen binnen de KIES-conditie namen daarnaast informatie over KIES en het onderzoek op in hun nieuwsbrief, en intern begeleiders fungeerden als aanspreekpunt binnen de school.
Steekproef
In totaal hebben 156 kinderen (50% jongens) deelgenomen aan het onderzoek, met een leeftijd tussen de 7 en 13 jaar (M = 10, SD = 1,22). Behalve deze basisschoolkinderen hebben ook de meeste ouders (118 moeders en 69 vaders; waarvan 65 keer beide ouders) en leerkrachten (n = 138) deelgenomen aan het onderzoek.
In het onderzoek is extra aandacht besteed aan het includeren van migrantengezinnen en gezinnen met een lage sociaaleconomische status, om de kans te vergroten op een representatieve vertegenwoordiging van deze gezinnen in het onderzoek. Een kind wordt als niet-autochtoon Nederlands beschouwd indien tenminste één van de ouders in het buitenland is geboren (CBS, 2013b). De totale steekproef (van twee kinderen is de herkomst niet bekend) bestaat hiermee uit 106 autochtoon Nederlandse kinderen (69%), 15 kinderen van westerse herkomst (10%) en 33 kinderen van niet-westerse herkomst (21%). De sociaaleconomische status is in dit onderzoek bekeken als zijnde opleidingsniveau van de ouders, welke is verdeeld in drie categorieën: laag (basisonderwijs, LBO of mavo), gemiddeld (MBO of havo) en hoog (HBO of WO). Er bestaat een significant positief verband tussen het opleidingsniveau van moeder en dat van vader (r = .48, p<.001), wat betekent dat kinderen van wie de moeder een hoger opleidingsniveau heeft, dit vaak ook voor de vader geldt. Als we dit vergelijken met de landelijke percentages zien we dat de niet-westerse migranten en de kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status inderdaad (iets) oververtegenwoordigd zijn in deze steekproef (CBS, 2013b). In Tabel 1 staat een aantal kind-, ouder- en gezinskenmerken weergegeven, uitgesplitst voor de kinderen die hebben deelgenomen aan KIES en de controlekinderen. Tevens staat in deze tabel een aantal scheidingskenmerken weergegeven. Behalve dat de controlekinderen iets ouder zijn dat de kinderen die hebben deelgenomen aan KIES, verschillen de twee groepen kinderen niet in hun achtergrondkenmerken. De opkomst van de KIES-kinderen was goed; ongeveer 70% van de kinderen was bij alle bijeenkomsten aanwezig, en alle kinderen waren er minimaal 6 van de 8 bijeenkomsten. In Tabel 1 zien we dat het percentage ouders dat heeft deelgenomen aan het onderzoek groter is voor de kinderen uit de KIES-conditie dan de controlekinderen. Hoewel veel ouders van de kinderen in de KIES-conditie de vragenlijsten hebben ingevuld, heeft maar net iets meer dan helft van de moeders en een derde van de vaders deelgenomen aan een van de ouderbijeenkomsten van KIES. Verder is te
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 7
zien dat de duur sinds de scheiding erg verschillend is voor de kinderen; van ‘dit jaar’ tot 12 jaar geleden. Ruim de helft van de ouders heeft een nieuwe partner; vaders vaker dan moeder. In een vijfde van de gevallen is er sprake van co-ouderschap, maar de meeste kinderen zeggen vooral bij hun moeder te wonen.
Data
Alle kinderen, hun ouders en de leerkrachten hebben vier keer een vragenlijst ingevuld; voorafgaand aan KIES, direct na KIES, een half jaar na KIES en een jaar na KIES. In Tabel 2 zijn de variabelen weergegeven die we hebben meegenomen in ons onderzoek, en er is aangegeven op welke meetmomenten dit aan de kinderen en/of de ouders en/of de leerkrachten gevraagd is.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 8
Bij een longitudinaal onderzoek met verschillende meetmomenten komt het vaak voor dat niet iedereen elke meetronde de (hele) vragenlijst invult. In dit onderzoek is dat ook het geval (zie Tabel 3). Om de power te vergroten en de kans op onjuiste resultaten te verkleinen, hebben we in deze gevallen – en bij incidentele missende waarden – gebruik gemaakt van Multipele Imputatie; een moderne techniek die tegenwoordig wordt aanbevolen voor het omgaan met missende data (Baraldi & Enders, 2010). We hebben in dit onderzoek Multipele Imputatie Technieken gebruikt in het programma LISREL. De geïmputeerde data worden gebruikt in alle analyses.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 9
Analyseprocedure
Het effect van KIES is bepaald met behulp van Repeated Measures Analyses in SPSS. Om te controleren voor eventuele verschillen op de voormeting, zijn deze scores meegenomen als covariaat. Dit is in lijn met Rausch, Maxwell en Kelley (2003), die aantoonden dat voor een optimale power de voormeting gebruikt moet worden als covariaat in het model, in plaats van als niveau van de tijdfactor of als deel van de afhankelijke variabele in de analyse van groepsverschillen. Op deze manier is een duidelijk beeld gekregen van het verloop over tijd, zowel voor kinderen die hebben deelgenomen aan KIES als de controlekinderen, rekening houdend met hun beginniveau. De moderatie-effecten hebben we bekeken door – naast de uitkomstmaten en de conditie – ook de moderator mee te nemen in de regressieanalyse. Hierdoor was het mogelijk om te kijken of het verloop van de uitkomstvariabele over tijd van de KIES- en controleconditie gelijk is voor de verschillende groepen op basis van de moderator. De mediatie-analyse is gedaan met behulp van een Hiërarchische Regressieanalyse in SPSS, waarbij het verschil over tijd wordt bekeken aan de hand van verschilscores (bepaald meetmoment – de voormeting) van zowel de mediator als de uitkomstvariabele (Gardner, Hutchings, Bywater, & Whitaker, 2010). Voor consistentie in de analyses is ook hier gecontroleerd voor de scores op de voormeting.
Vaders
In het KIES-programma wordt het betrekken van vaders gezien als een belangrijk onderdeel. Ook in dit onderzoek is ernaar gestreefd om beide ouders van de kinderen erbij te betrekken. Helaas heeft maar van ‘slechts’ 69 kinderen de vader deelgenomen aan het onderzoek. Overigens is dit aantal hoog in vergelijking met ander onderzoek op dit gebied. Van de kinderen in KIES heeft 56% een vader die heeft deelgenomen aan het onderzoek, en dit is voor 32% van de controlekinderen het geval; een significant verschil (Chi2 = 9.61, p = .002).
Als we kijken naar verschillen tussen vaders die wel en vaders die niet hebben deelgenomen aan het onderzoek, zien we dat vooral vaders die in mindere mate betrokken lijken te zijn bij hun kinderen niet hebben deelgenomen aan het onderzoek. Zo blijkt dat kinderen van wie de vader niet heeft deelgenomen aan het onderzoek minder contact hebben met hun vader dan kinderen waarvan de vader wel heeft deelgenomen. Verder zijn het vooral vaders uit gezinnen met hoge mate van conflict (zoals gerapporteerd door de kinderen), migrantenvaders, vaders van kinderen die ‘alleen bij moeder wonen’, vaders bij wie de echtscheiding al langer geleden is, en vaders van wie de ex-partner al een nieuwe partner heeft, die niet hebben deelgenomen aan het onderzoek.
De kleine groep vaders die wel heeft deelgenomen aan het onderzoek hebben erg afwijkende antwoorden gegeven in vergelijking met de moeders en de leerkrachten. Wellicht houdt dit verband met de bevinding dat verreweg de meeste kinderen bij hun moeder wonen, en een betere kwaliteit van relatie met hun moeder zeggen te hebben. Hierdoor hebben vaders mogelijk minder zicht op zaken als probleemgedrag en welbevinden van hun kind. Ook kan het zijn dat vaders door het interventieprogramma en/of het onderzoek weer meer bij hun kinderen worden betrokken en er weer meer over ‘moeten’ spreken en nadenken, terwijl zij vaak na de scheiding wat meer op afstand zijn van hun kinderen. We hebben besloten om ons in dit onderzoek te richten op de rapportages van het kind, de leerkracht en de moeder.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 10
Resultaten
In dit gedeelte zullen de vijf onderzoeksvragen beantwoord worden. In Bijlage 1 staat een overzicht van de gebruikte meetinstrumenten. Alle gemiddelden en standaardafwijkingen zijn weergegeven in Bijlage 2. In Bijlage 3 worden voor alle significante bevindingen de statistische waarden gegeven. Aan het eind van de beantwoording van elke onderzoeksvraag zullen de resultaten kort worden samengevat.
Internaliserend en externaliserend probleemgedrag
Met behulp van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) is aan de kinderen, de ouders en de leerkrachten gevraagd naar de mate van probleemgedrag van het kind op de volgende gebieden: emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteits- en aandachtsproblemen, en problemen met leeftijdgenoten. Allereerst hebben we de scores van deze scheidingskinderen vergeleken met een grote normgroep van Nederlandse (Van Widenfelt, Goedhart, Treffers, & Goodman, 2003) en Engelse kinderen (Meltzer, Gatward, Goodman, & Ford, 2000). De kinderen uit dit onderzoek – dus de scheidingskinderen – hadden significant meer problemen op bovengenoemde gebieden dan de kinderen uit de normgroep. Dit laat zien dat kinderen met gescheiden ouders profijt zouden kunnen hebben van een interventie zoals KIES.
Als we kijken naar het verloop van de totaalscore op de SDQ rapporteren zowel de kinderen, als de leerkrachten en de moeders een afname van probleemgedrag over tijd, zowel voor de kinderen in KIES als voor de controlekinderen. Volgens de moeders is er bij de KIES-kinderen sprake van een sterke daling van probleemgedrag tot het eerste follow-up moment na 6 maanden, daarna is er sprake van een lichte stijging. Voor de controlekinderen is er geen eenduidig beeld met betrekking tot hun SDQ scores; stijgingen en dalingen wisselen elkaar af. Omdat we vooral geïnteresseerd zijn in een eventuele verbetering van probleemgedrag ná deelname aan de interventie KIES, en dit kan afhangen van de mate van probleemgedrag dat kinderen aan het begin rapporteren, kijken we ook naar het verloop van de SDQ-score over tijd terwijl we controleren voor het probleemgedrag op de voormeting (t1). We zien dat voor zowel de kinderen in KIES als de controlekinderen sprake is van een daling van probleemgedrag volgens de leerkrachten, en dat deze daling sterker is voor kinderen die meer probleemgedragingen hadden ten tijde van de voormeting. De moeders rapporteren echter geen significant verschil over tijd, zij rapporteren een klein verschil tussen kinderen in KIES en controlekinderen; waar het probleemgedrag van KIES-kinderen daalt tussen de nameting en de eerste follow-up en daarna weer stijgt, is dit voor de controlekinderen precies andersom.
Op basis van hun totale SDQ-scores kunnen kinderen worden ingedeeld in drie groepen; kinderen met een normale mate van probleemgedrag (Nkind = 105, Nleerkracht = 103), een grens-groep (Nkind = 25,
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 11
Nleerkracht = 15) en een groep kinderen met een abnormale mate van probleemgedrag (Nkind = 23, Nleerkracht = 17). De afkappunten die gebruikt zijn voor het maken van deze groepen zijn overgenomen van de SDQ-handleiding (Goedhart, Treffers, & Widenfelt, 2003). Als we kijken naar de kinderen die op de voormeting in de grens- of abnormale groep scoren, zien we dat een groot percentage van deze kinderen op de nameting, en na 6 en 12 maanden is verbeterd (zie Figuur 2). Voor kinderen die op de voormeting een abnormale mate van probleemgedrag rapporteerden betekent dit dat ze later in de grens- of normale groep scoren, voor de kinderen uit de grens-groep geldt dat ze later een normale mate van probleemgedrag rapporteren. Figuur 2 laat zien dat het aantal kinderen dat verbetert ten opzichte van de voormeting hoger is voor de kinderen die KIES hebben gevolgd, dan voor de controlekinderen. We zien ook hier stijgende lijnen tot de eerste follow-up meting, en daarna een meer stabiele of zelfs een dalende lijn.
We hebben ook gekeken naar de scores op de diverse SDQ-probleemgebieden afzonderlijk, waarbij we wederom rekening hebben gehouden met de scores op de voormeting. Het wel/niet deelnemen aan KIES kent een significant effect op de mate van problemen met leeftijdgenoten – zoals gerapporteerd door kinderen, en de mate van emotionele problemen – zoals gerapporteerd door moeders. De problemen met leeftijdgenoten zijn voor de meeste kinderen gedaald over tijd, maar lijken voor de controlekinderen die hoog scoorden op de voormeting weinig te veranderen – met uitzondering van een kleine daling op de eerste follow-up meting. Verder geldt dat de – door moeders gerapporteerde – emotionele problemen dalen tussen de nameting en de eerste follow-up meting voor kinderen in KIES en stijgen voor de controlekinderen. Na de eerste follow-up meting draait dit om; een stijging volgt voor de kinderen in KIES en een daling voor de controlekinderen
Eenzelfde verschil – een daling tussen de nameting en de eerste follow-up meting voor kinderen in KIES en een stijging voor de controlekinderen, en andersom na de eerste follow-up meting – lijkt ook door moeders te worden gerapporteerd over de mate van problemen met leeftijdgenoten en over het totale probleemgedrag van kinderen. Op basis van de rapportage van leerkrachten lijkt een verschil te bestaan in pro sociaal gedrag van kinderen; het pro sociale gedrag van kinderen in KIES lijkt minder te dalen tussen de nameting en de eerste follow-up meting, en meer te stijgen na de eerste follow-up meting – dan het pro sociale gedrag van de controle kinderen. Leerkrachten lijken ook een sterkere daling van gedragsproblemen voor kinderen in KIES te rapporteren, in vergelijking met de controlekinderen. Deze daling van gedragsproblemen voor de kinderen die hebben deelgenomen aan KIES lijkt het grootst voor de kinderen die op de voormeting
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 12
‘hoog’ scoorden op deze probleemschaal, in vergelijking met de KIES-kinderen die lager scoorden op de voormeting.
Welbevinden van kind en moeder
Aan de kinderen en hun ouders is gevraagd hoe zij zich voelen, op een schaal van 1 tot 10. De kinderen geven zelf aan dat het goed met hen gaat (gemiddeld bijna 8 op voormeting), en het gemiddelde welbevinden neemt zelfs toe over tijd. De grootste stijging in welbevinden wordt gerapporteerd door de kinderen die op de voormeting het laagste welbevinden rapporteerden.
De moeders geven zelf aan dat het goed met hen gaat (gemiddeld 7,5). Figuur 3 laat zien dat moeders van controlekinderen een iets hoger welbevinden rapporteren dan moeders van de kinderen in KIES. Als we rekening houden met het welbevinden ten tijde van de voormeting, zien we dat de moeders van de kinderen in KIES een lichte daling in welbevinden rapporteren over tijd – dit geldt vooral voor moeders die een hoge mate van welbevinden rapporteerden op de voormeting, terwijl het welbevinden van de moeders van de controlekinderen juist stijgt. Mogelijk heeft het bezig zijn met (de gevolgen van) de scheiding een negatief verband met het welbevinden van moeders. Dit kan ook te maken hebben met kwesties rondom het – door KIES weer meer opgepakte – contact met de vader van het kind.
Schoolprestaties
Kinderen hebben gerapporteerd over hun schoolvaardigheden over tijd (Competentie Belevingsschaal voor Kinderen, CBSK). We vinden hier geen significante verschillen over tijd tussen kinderen die wel/niet hebben deelgenomen aan KIES – als we rekening houden met eventuele verschillen op de voormeting.
Ook de leerkracht heeft gerapporteerd over de schoolprestaties van de kinderen; hij/zij heeft cijfers gegeven voor taal, rekenen, begrijpend- en technisch lezen. Als we kijken naar de gemiddelde cijfers, zien we dat deze voor alle kinderen licht dalen over tijd en dit geldt vooral voor kinderen die hoge cijfers hadden op de voormeting – ongeacht wel/niet deelname aan KIES.
Ouder-kind relatie
Contactfrequentie
Allereerst is gekeken naar de mate van het contact tussen kind en de afzonderlijke ouders; kinderen hebben aangegeven hoeveel dagen/nachten zij bij respectievelijk hun moeder en hun vader doorbrengen. Resultaten laten zien dat kinderen die deelnemen aan KIES vaker zeggen ‘alleen bij
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 13
hun moeder’ te zijn, en minder vaak aangeven ‘vooral bij hun moeder’ te zijn. Dit aantal is bij de tweede follow-up meting verdubbeld ten opzichte van de voormeting. Wellicht durven kinderen nu beter aan te geven bij hun ouders wat zij op een bepaald moment fijn vinden, en biedt het soms een rustpunt voor de kinderen om niet meer (of minder) van woonplek te wisselen.
De mate van contact met moeder verandert over tijd. Zo zien we dat vooral kinderen in KIES die op de voormeting hebben aangegeven hun moeder elke twee weken tussen de 10-11 dagen te zien, hun moeder meer zien tot het eerste follow-up moment. Voor kinderen die hun moeder op de voormeting minder zagen, geldt dat vooral de controlekinderen hun moeder vaker zijn gaan zien.
Voor het contact met vaders geldt dat dit sterk daalt voor kinderen die hun vader juist vaker zagen op de voormeting (meer dan vier dagen per twee weken). Voor kinderen die hun vader bijna niet zagen (minder dan twee dagen per twee weken) geldt dat kinderen die hebben deelgenomen aan KIES zeggen hun vader nog minder vaak te zien (tot het eerste follow-up moment), terwijl de controlekinderen zeggen hun vader vaker te zien. Op basis van deze bevindingen kan voorzichtig worden geconcludeerd dat er naar aanleiding van het volgen van KIES ‘beweging’ komt in het contact.
Relatiekwaliteit
Niet alleen de mate van contact met de ouders, maar ook de kwaliteit van de relatie tussen het kind en de ouders is aan bod gekomen in dit onderzoek. Met behulp van de Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA) is deze kwaliteit gemeten op drie dimensies; uitsluiting, communicatie en vertrouwen. Allereerst zien we dat de contactfrequentie en de kwaliteit van de relatie vooral samenhangen voor het vader-kind contact; kinderen die meer dagen doorbrengen bij hun vader rapporteren ook een betere kwaliteit van de relatie met hun vader (op t2, t3 en t4; r = .18-.30, p<.05) – vooral in de mate van communicatie (t1, t2 en t3; r = .21-.29, p<.05) en vertrouwen (t2, t3 en t4; r = .20-.31, p<.05). Voor moeders wordt deze relatie niet zo duidelijk gevonden – alleen met vertrouwen op t1 (r = .17, p<.05) en communicatie op t4 (r = .16, p<.05), wat mogelijk te maken heeft met een kleinere variantie op beide schalen. Als we de moeder-kind en de vader-kind relatie met elkaar vergelijken, zien we dat kinderen hoger scoren op communicatie en vertrouwen in de relatie met moeder dan in de relatie met vader. Op het gebied van uitsluiting zien we geen verschil.
Als we kijken naar de kwaliteit van de moeder-kind relatie en de vader-kind relatie over tijd vinden we geen verschillen tussen kinderen die hebben deelgenomen aan KIES en controlekinderen. Met betrekking tot de moeder-kind relatie zien we wel veranderingen over tijd voor alle kinderen; kinderen met een lage score op vertrouwen op de voormeting zeggen meer vertrouwen te hebben over tijd. Ook moeders rapporteren vooral een verbetering voor kinderen met een lage score op de voormeting; deze kinderen stijgen qua communicatie en totale kwaliteit van de relatie, terwijl kinderen die hoger scoorden op de voormeting op beide variabelen een lichte daling laten zien.
Samengevat
Over het algemeen geldt dat we verbeteringen zien over tijd. Bij kinderen die hebben deelgenomen aan KIES is er over het algemeen sprake van een daling van probleemgedrag – in elk geval tot het eerste follow-up moment na zes maanden, terwijl het patroon voor de controlekinderen minder eenduidig is. Om te kijken naar het verloop over tijd ná de interventie, hebben we gecontroleerd voor de verschillen in scores op de voormeting. We vinden een significante verbetering van KIES ten opzichte van de controleconditie op twee afzonderlijke gebieden; kinderen in KIES rapporteren een daling in probleemgedrag met leeftijdgenoten, en hun moeders rapporteren een daling in
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 14
emotionele problemen – in elk geval tot het eerste follow-up moment. Opvallend is wel dat de moeders van kinderen in KIES juist een lager welbevinden rapporteren dan de moeders van de controlekinderen; wellicht is dit een indicatie dat juist gezinnen waarin moeders een verminderd welbevinden ervaren het KIES-traject zijn ingegaan, in vergelijking met gezinnen waarbij er geen sprake is van een verminderd welbevinden. We zien ook dat er sprake is van een kleine daling in het welbevinden van moeders van kinderen in KIES, terwijl het welbevinden van de moeders van de controlekinderen stijgt. Mogelijk heeft dit te maken met het ‘ophalen van herinneringen’ en het ‘bezig zijn met (de gevolgen van) de scheiding’. Ten slotte zien we nog dat kinderen in KIES die al weinig contact hadden met hun vader nu vaak nog minder contact hebben. Later zullen we zien dat dit gerelateerd blijkt aan de mate van conflict tussen ouders; de afname in contact geldt vooral voor kinderen die een hoge mate van conflict ervaren. Wellicht heeft deelname aan KIES hen geleerd te kiezen en deze keuzes ook uit te spreken naar hun ouders, wat duidelijkheid en rust kan geven. Deze daling in mate van contact lijkt niet ten koste te zijn gegaan van de relatiekwaliteit met vader. Wellicht wordt de afname in het aantal dagen/nachten dat kinderen bij hun vader doorbrengen gecompenseerd door andere vormen van contact, bijvoorbeeld per telefoon, email of kortere bezoekjes.
Als we kijken naar het effect van KIES, zien we dat de meeste verbeteringen vooral tot het eerste follow-up moment zijn, waarna er vaak stabiliteit of zelfs verslechtering optreedt. Mogelijk kan dit worden verholpen door middel van een zogeheten ‘booster sessie’ na zes maanden.
Aanvullend is ook nog gekeken naar de verwachtingen en de tevredenheid van kinderen, ouders en leerkrachten over deelname aan KIES. De verwachtingen van de leerkrachten en ouders is gevraagd met behulp van de Parent Expectancies for Therapy Scale (PETS), waarmee de mate wordt gemeten waarin wordt geloofd dat de interventie kan en zal helpen. Zoals te zien is in Figuur 4 rapporteerden vooral de leerkrachten hoge verwachtingen van KIES, maar ook de ouders hadden redelijk hoge verwachtingen (gemiddeld 4,8 op een schaal van 1-6). Als we kijken naar wat ouders en leerkrachten achteraf vonden van KIES, zien we dat dit weinig verschilt van hun verwachtingen. Een ruime meerderheid van de moeders (74%) en leerkrachten (82%) vindt KIES zinvol voor het kind.
De kinderen is voorafgaand aan KIES gevraagd naar hun motivatie om deel te nemen aan KIES, en vervolgens is tussentijds en na afloop gevraagd naar de mate van tevredenheid (op een schaal van 1-10). Gemiddeld zeggen kinderen erg tevreden te zijn over KIES (zie Figuur 5).
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 15
Een belangrijk punt bij het meten van de effectiviteit van een interventie, is te weten voor wie de interventie werkt. Om antwoord te geven op deze onderzoeksvraag hebben we gekeken of de relatie tussen wel/niet deelnemen aan KIES en de uitkomstmaat gelijk is voor o.a. jongens en meisjes, jongere en oudere kinderen en autochtoon Nederlandse- en migrantenkinderen (Figuur 6).
In de Repeated Measures Analyses is gekeken naar het bestaan van een interactie tussen de tijd, de conditie (wel/niet KIES) en de modererende variabele. Voor bijna alle moderatoren is een significante interactie gevonden met één of meerdere uitkomstvariabelen. Zo zien we bijvoorbeeld dat deelname aan KIES vooral voor jongens zorgt voor een betere kwaliteit van de relatie met moeder, en vooral voor jongere kinderen zorgt voor een daling in de mate van probleemgedrag. Kinderen waarbij de scheiding recenter heeft plaatsgevonden hebben gemiddeld een slechtere relatie met moeder, maar deze verbetert meer naar aanleiding van KIES. En ook wanneer het kind aanvankelijk meer negatief gevoel heeft (zoals boosheid, verdriet en machteloosheid), of meer moeite heeft met de scheiding (onbegrip) is er meer verbetering door KIES. Ten slotte lijkt de afname in het contact met vader samen te hangen met de mate van conflict tussen ouders; de afname geldt namelijk vooral voor kinderen die een hoge mate van conflict ervaren. Hieronder staan – voor de volledigheid – de significante interacties uitgeschreven, voor elk van de modererende variabelen.
Samenvattend kunnen we dus zeggen dat de interventie KIES over het algemeen voor alle kinderen werkt; er is niet een bepaalde groep aan te wijzen die specifiek meer of juist minder baat heeft bij KIES. Ondanks een paar kleine verschillen tussen bijvoorbeeld jongens en meisjes, jongere en oudere kinderen, en kinderen van laag en hoog opgeleide ouders, is deelname aan KIES dus voor iedereen gerelateerd aan een verbetering op één of meerdere uitkomstvariabelen.
Kind-factoren
Geslacht
Als we kijken naar de kwaliteit van de moeder-kind relatie – zoals gerapporteerd door moeder – zien we significante interacties tussen het wel/niet deelnemen aan KIES, het geslacht van het kind en het verloop van de kwaliteit van de relatie over tijd. Zo geven moeders aan dat de communicatie binnen de moeder-kind relatie én de totale kwaliteit van deze relatie sterker toenemen voor jongens die deelnemen aan KIES dan voor meisjes die deelnemen aan KIES. De kwaliteit van de moeder-kind relatie was op de voormeting lager voor jongens dan voor meisjes, en deelname aan KIES zorgt dus
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 16
vooral bij de jongens voor een betere kwaliteit van de relatie met moeder in vergelijking met geen deelname aan KIES.
Leeftijd
Om te kijken of de interventie geschikt is voor zowel jongere als oudere kinderen, zijn de kinderen opgesplitst in twee leeftijdsgroepen: tot en met 10 jaar, en vanaf 11 jaar. Alleen met betrekking tot de mate van gedragsproblemen is een significante interactie gevonden; op de voormeting rapporteerden de jongere kinderen een hogere mate van gedragsproblemen dan de oudere kinderen, en deze jongere kinderen in KIES rapporteren een grotere daling tussen de nameting en de eerste follow-up meting dan de oudere kinderen in KIES.
Etniciteit
Een belangrijk aandachtspunt is de inzetbaarheid van de interventie voor zowel autochtoon Nederlandse kinderen als westerse en niet-westerse migrantenkinderen. Ook hier vinden we een significante interactie; met betrekking tot het pro sociaal gedrag. Over het algemeen rapporteren kinderen een toename van pro sociaal gedrag over tijd. Als we hierbij echter onderscheid maken tussen autochtoon Nederlandse- en migrantenkinderen zien we dat dit alleen geldt voor autochtoon Nederlandse kinderen die hebben deelgenomen aan KIES. Voor migrantenkinderen in KIES neemt het pro sociale gedrag juist af. Aangezien er op de overige uitkomstmaten geen verschillen zijn gevonden tussen autochtoon Nederlandse en migrantenkinderen in de relatie met de deelname aan KIES, kunnen we zeggen dat beide groepen kinderen baat hebben bij deelname aan het interventieprogramma.
Opleidingsniveau van ouders; moeder
Het opleidingsniveau van de ouders is verdeeld in drie categorieën: laag (basisschool, lbo en mavo), midden (havo, vwo en mbo) en hoog (hbo of wo). Als we kijken naar de interactie tussen de conditie KIES/controle, het opleidingsniveau van moeder en de uitkomstmaat, zien we vooral effecten voor kinderen in KIES waarvan de moeder een lage opleiding heeft genoten. Zo zien we dat deze kinderen een sterke stijging rapporteren van de kwaliteit van de relatie met moeder, in vergelijking met kinderen in KIES waarvan de moeder een hogere opleiding heeft genoten. Ook zien we dat hyperactiviteit zoals gerapporteerd door de leerkracht het hoogst is op de voormeting voor kinderen waarvan de moeder een lage opleiding heeft genoten, en dit daalt ook sterk voor deze kinderen. Deze daling wordt ook gerapporteerd voor kinderen van wie de moeders een hoge opleiding hebben genoten, maar de hyperactiviteit blijft gelijk voor de midden-opleiding kinderen. Tenslotte rapporteren kinderen van laag en hoog opgeleide ouders een sterke daling in de mate van problemen met leeftijdgenoten – in vergelijking met de kinderen waarvan de moeder een midden-opleiding heeft genoten.
Opleidingsniveau van ouders; vader
Voor kinderen in KIES van wie de vader een midden- of hoge opleiding heeft genoten geldt dat zij een stijging rapporteren in hun schoolvaardigheden, en dat hun moeders een stijging in de mate van communicatie met hun kind rapporteren. Kinderen in KIES van wie de vader een midden- opleiding heeft genoten rapporteren een sterke daling in emotionele problemen, in vergelijking met kinderen van wie de vader een lage of juist een hoge opleiding heeft genoten.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 17
Emotieregulatie kind
Kinderen is ook gevraagd naar de manier waarop zij met emoties omgaan – hun temperament – waarbij onderscheid wordt gemaakt naar angst en frustratie. De kinderen zijn verdeeld in drie gelijke groepen, zowel op basis van de mate van gerapporteerde angst als op basis van de mate van gerapporteerde frustratie. We vinden alleen een significant interactie-effect voor angst; moeders rapporteren de minste verandering op emotionele problemen voor KIES-kinderen in de hoge angstgroep. Voor de andere groepen rapporteren moeders een grote daling op emotionele problemen voor kinderen die deelnemen aan KIES.
Gezinsfactoren
Ouderlijke ruzie
Kinderen in KIES die een hoge mate van conflict tussen de ouders ervaren, rapporteren een duidelijke afname in de mate van contact met vader tussen de voormeting en de nameting. De controlekinderen die veel conflicten ervaren tussen hun ouders rapporteren een meer geleidelijke daling in de mate van contact met hun vader.
Proces van scheiding
Duur van scheiding
Als we kijken naar de tijd dat het geleden is dat de scheiding heeft plaatsgevonden, zien we dat moeders bij wie de echtscheiding korter dan 3 jaar geleden was rapporteren dat de mate van communicatie met hun kind het laagst was op de voormeting, en het hardst is gestegen. De mate van communicatie op de voormeting was het hoogst voor moeders en kinderen bij wie de echtscheiding al langer dan 7 jaar geleden heeft plaatsgevonden, en dit blijft gelijk voor deze groep kinderen in KIES.
Zowel kinderen waarvan de ouders korter dan 3 jaar geleden zijn gescheiden, als kinderen waarvan de ouders langer dan 7 jaar geleden zijn gescheiden rapporteren een stijging in vertrouwen in de vader-kind relatie (tot het eerste follow-up moment) – waarbij de grootste stijging is voor kinderen van wie de ouders langer dan 7 jaar geleden zijn gescheiden. Bij kinderen van wie de ouders tussen de 3 en 7 jaar geleden zijn gescheiden, lijkt er juist sprake te zijn van een lichte daling in het vertrouwen in de vader-kind relatie.
Omgang met scheiding
Als we kijken naar de omgang van kinderen met de scheiding, zien we significante interacties tussen een negatief gevoel, loyaliteitsproblemen en onbegrip ten aanzien van de ouders en de echtscheiding op de voormeting en het wel/niet deelnemen aan KIES en de uitkomstmaten. Met betrekking tot de mate van negatief gevoel op de voormeting zien we dat leerkrachten rapporteren dat hyperactiviteit sterk daalt (tot het eerste follow-up moment) voor kinderen in KIES met een hoge mate van negatief gevoel, terwijl deze daling juist pas inzet op het eerste follow-up moment voor kinderen in KIES met een lage mate van negatief gevoel. Ook over de totale mate van probleemgedrag rapporteren leerkrachten een sterke daling voor alle kinderen in KIES, maar deze daling stopt op het eerste follow-up moment voor kinderen met een hoge mate van negatief gevoel. Voor de gemiddelde schoolcijfers geldt eveneens dat deze ongeveer gelijk blijven voor kinderen in KIES, maar na het eerste follow-up moment dalen voor kinderen in KIES met een hoge mate van negatief gevoel. Wellicht biedt een boostersessie na 6 maanden voor deze kinderen een uitkomst.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 18
Met betrekking tot loyaliteitsproblemen zien we dat dit vooral gerelateerd is aan de kwaliteit van de ouder-kind relaties. Zo zien we dat kinderen met een lage mate van loyaliteitsproblemen op de voormeting een hoge, constante score hebben op zowel de mate van communicatie als de totale kwaliteit van de moeder-kind relatie. Kinderen in KIES met een hoge mate van loyaliteitsproblemen hebben de laagste score op de voormeting, maar rapporteren een sterke stijging in beide aspecten van de relatie. Voor de vader-kind relatie geldt juist dat kinderen in KIES met een lage mate van loyaliteitsproblemen een grote stijging in de mate van vertrouwen rapporteren.
Ten slotte zien we dat de mate van onbegrip op de voormeting een rol speelt; ofwel, de mate waarin kinderen niet begrijpen dat hun ouders uit elkaar zijn, en de scheiding niet zagen aankomen. We zien dat kinderen in KIES met een lage mate van onbegrip op de voormeting de kleinste daling in de totale mate van probleemgedrag rapporteren. Bij deze kinderen is er zelfs sprake van een lichte stijging in de totale mate van probleemgedrag tussen de voor- en nameting. Bij KIES-kinderen met een hogere mate van onbegrip op de voormeting zien we een grotere daling in het totale probleemgedrag.
Deelname van moeder aan KIES
Als laatste is nog gekeken naar de rol van deelname van de moeder, voor kinderen in KIES. We vergelijken de uitkomstmaten van kinderen van wie de moeder bij de informatie bijeenkomst aanwezig is geweest, met de uitkomstmaten van de kinderen van wie de moeder niet heeft deelgenomen aan deze informatiebijeenkomst. We zien dat de totale kwaliteit van de relatie – zoals gerapporteerd door moeder – stijgt tussen de voormeting en nameting en vervolgens daalt voor de moeders die niet hebben deelgenomen aan KIES, terwijl de moeders die wel hebben deelgenomen aan de informatiebijeenkomst een continue stijging rapporteren. Verder zien we ook een verschil in de mate van vertrouwen in moeder-kind relatie; moeders die niet hebben deelgenomen aan de informatiebijeenkomst rapporteren een stijging tussen de voormeting en de nameting, terwijl moeders die wel hebben deelgenomen een lichte daling rapporteren. Mogelijk zorgt deelname aan KIES tijdelijk voor wat kleine spanningen in de mate van vertrouwen in de moeder-kind relatie. De kwantiteit van het contact met moeder stijgt vooral voor moeders die hebben deelgenomen aan KIES, en dat vooral tussen de nameting en de eerste follow-up meting.
Als we kijken naar de mate van tevredenheid van kinderen zien we dat er geen verschil is tussen kinderen van wie de moeder wel heeft deelgenomen aan de informatiebijeenkomst en kinderen van wie de moeder dat niet heeft gedaan.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 19
Een ander belangrijk punt bij het meten van de effectiviteit van een interventie, is het ‘mechanisme’ van de interventie; hoe werkt de interventie? Om antwoord te geven op deze onderzoeksvraag hebben we gekeken of de variabelen zelfbeeld, scheiding gerelateerde coping en begrip, coping mte conflicten en de kwaliteit van de ouder-kind relatie de relatie tussen wel/niet deelnemen aan KIES en de uitkomstmaat mediëren. Oftewel, verloopt het effect van KIES op de uitkomstmaat via deze variabelen (zie Figuur 7)?
Om het mediërende effect te bekijken, hebben we gebruik gemaakt van ‘veranderscores’ op zowel de mediërende- als de uitkomstvariabelen. De vraag is dus of KIES door een verandering op de mediërende variabelen (tussen de voor- en nameting) een verandering in de uitkomstmaat (tussen de voor- en nameting of eerste follow-up meting) kan voorspellen (Gardner, Burton, & Klimes, 2006). Voor consistentie in de analyses controleren we ook hier voor de scores op de voormeting.
Allereerst kijken we naar de (verandering in) mediërende variabelen, en vergelijken we de kinderen die hebben deelgenomen aan KIES met de controlekinderen. Kinderen scoren gemiddeld aan de hoge kant op zelfbeeld – zoals gemeten met gevoel van eigenwaarde en sociale acceptatie (schaal 1-4, M = 3+). Voor zowel de kinderen in KIES als de controlekinderen is er sprake van een lichte stijging in welbevinden tussen de voormeting en de nameting, maar dit verschil is niet significant.
Als we kijken naar scheiding gerelateerde coping en begrip (op een schaal van 1-5) zien we dat kinderen weinig schuld leggen bij (een van) de ouders of bij zichzelf (M = <2), en dat kinderen de scheiding van hun ouders gemiddeld genomen lijken te accepteren (M = 2.90). Voor zowel kinderen in KIES als de controlekinderen is er sprake van lichte dalingen over tijd in de schuld die zij hun moeder en hun vader geven voor de scheiding. Echter, KIES-kinderen rapporteren ook een daling in de schuld die zij zichzelf geven tussen de voormeting en de nameting; en dit geldt niet voor de controlekinderen; een significant verschil tussen de twee groepen (zie Figuur 8).
De reactie op en interpretatie van ouderlijke conflicten verbetert voor kinderen tussen de voormeting en nameting, en deze verbetering lijkt iets groter voor de kinderen in de controlegroep.
De kwaliteit van zowel de moeder- als de vader-kind relatie verbetert tussen de voor- en de nameting, maar dit is niet significant verschillend tussen de kinderen in de KIES-conditie en de controlekinderen.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 20
Mediatie
Resultaten wijzen uit dat de relatie tussen het wel en niet deelnemen aan KIES en de uitkomstvariabelen – waar gecontroleerd wordt voor de score op de voormeting – niet wordt gemedieerd door zelfbeeld, scheiding gerelateerde coping en begrip, en de (kwaliteit en kwantiteit van de) ouder-kind relatie. Enkel voor ‘coping met conflicten’ is een kleine mediërende rol gevonden met betrekking tot het probleemgedrag met leeftijdgenoten – zoals gerapporteerd door het kind. Deelname aan KIES is gerelateerd aan een negatievere verandering in de reactie op, en interpretatie van conflicten tussen de nameting en de voormeting; mogelijk maakt KIES kinderen iets ‘gevoeliger’ voor conflicten tussen de ouders. Dit hangt vervolgens samen met een toename van probleemgedrag tussen de voormeting en de eerste follow-up meting.
Verder zijn er geen significante mediërende effecten gevonden. Onderzochte potentiële mediatoren blijken dus geen verklaring te zijn voor de werking van KIES. Mogelijk zijn andere factoren van belang dan de factoren die in deze studie onderzocht werden.
Bij de keuze voor de analysetechnieken is besloten om het effect van KIES te bekijken terwijl we rekening hielden met eventuele verschillen in het beginniveau. Daarmee is deze onderzoeksvraag dus al beantwoord.
Voor verschillende uitkomstmaten blijkt er inderdaad sprake te zijn van een interactie tussen de interventie KIES en het beginniveau. Zo hebben we gezien dat problemen met leeftijdgenoten weinig zijn veranderd voor kinderen in de controleconditie die hoog scoorden op de voormeting, en dat gedragsproblemen het hardst dalen voor KIES-kinderen waarover de leerkracht veel gedragsproblemen rapporteerde op de voormeting. Het welbevinden van moeders van kinderen die deelnemen aan KIES daalt vooral voor diegenen die een hoge mate van welbevinden rapporteerden op de voormeting. En ook voor de kwantiteit en kwaliteit van de relatie met moeder is een significante interactie gevonden; KIES-kinderen die op de voormeting aangeven gemiddeld bij hun moeder te verblijven (10-11 dagen per twee weken) zien hun moeder meer tot het eerste follow-up moment, en er is met name sprake van een verbetering van de totale kwaliteit van de relatie voor KIES-kinderen met een lagere score op de voormeting.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 21
Jongeren in het voortgezet onderwijs
Introductie
Niet alleen kinderen, maar ook jongeren hebben na een scheiding een verhoogde kans op onder andere probleemgedragingen, problemen op relationeel gebied en een verlaagd welbevinden (o.a. Amato, 2010; Spruijt & Kormos, 2010). De basistraining tot KIES-coach omvat daarom zowel een module voor het basisonderwijs als voor het voortgezet onderwijs (VO). In het oorspronkelijke onderzoeksvoorstel naar de effectiviteit van KIES werd dan ook zowel het basis- als het voortgezet onderwijs opgenomen. Echter, in de praktijk bleek KIES in het basisonderwijs al veel vaker te worden uitgevoerd dan in het VO. De implementatie van KIES in het VO blijft ver achter op die in het basisonderwijs en het bleek ondoenlijk om binnen een redelijke termijn een voldoende aantal jongeren in het RCT-onderzoek te includeren. Daarom is na overleg met ZonMw besloten het RCT deel over jongeren in het VO te schrappen, en in plaats daarvan nader onderzoek te doen naar KIES voor jongeren, gericht op de succes- en faalfactoren.
KIES in het voortgezet onderwijs
Voor de haperende implementatie van KIES in het VO lijken vier belangrijke redenen te zijn. Allereerst zijn scholen in het VO vaak een stuk groter, waardoor besluitvorming complexer en trager is. KIES coaches blijken zeer veel tijd te moeten investeren om er ‘voet aan de grond te krijgen’. Ook is er door schaalgrootte in het VO minder direct contact met, en kennis van de leerlingen op managementniveau. De relevantie van preventieve ondersteuning voor jongeren na scheiding is op zich helder, maar door de langere lijnen, minder direct contact en minder kennis van de gezinssituatie is de urgentie niet altijd goed in beeld. Ten tweede blijkt in de praktijk dat veel KIES-coaches gemiddeld genomen minder ervaring hebben met jongeren dan met kinderen. De aansluiting bij en werving van jongeren op scholen in het VO wordt hierdoor bemoeilijkt. De derde reden van de achterblijvende implementatie van KIES in het VO lijkt te zijn dat deze module minder ontwikkeld is dan de module voor het basisonderwijs. Daarmee is deze module minder helder om mee aan de slag te gaan – zeker wanneer KIES-coaches niet veel ervaring hebben met de doelgroep jongeren. De laatste reden ligt bij de jongeren zelf; jongeren lopen niet bijzonder warm voor deelname. Om meer inzicht te krijgen in dit laatste punt is een participatief jeugdonderzoek uitgevoerd.
KIES onderzoek jongeren
Het hoofddoel van dit jongerenonderzoek was om na te gaan wat zelf-gerapporteerde problemen van jongeren na scheiding zijn, wat hun behoefte aan mogelijke ondersteuning is, en wat zij van de interventie KIES vinden. Dit onderzoek bestond uit twee onderdelen (zie ook Figuur 9):
- Een behoeftepeiling bij een grote representatieve groep jongeren (N = 288, 12-17 jaar) na scheiding. Hierbij werd aan de jongeren zelf gevraagd – door middel van vragenlijsten – naar hun eventuele scheiding gerelateerde problemen en mogelijke hulpbehoefte.
- Een jongerenpanel met een kleine groep jongeren na scheiding (N = 8), om mee in gesprek te gaan en zodoende beter de achtergronden te leren kennen van aarzelende deelname aan preventief hulpaanbod, en KIES mee te testen en te bespreken.
Indirect doel was om te komen tot handvatten voor de verbetering van KIES, op programma-niveau, en in de aanpak en uitvoering KIES voor jongeren.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 22
Behoeftepeiling jongeren
Methode
Procedure
Voor de behoeftepeiling hebben we een korte vragenlijst ontworpen, waarin het volgende aan bod kwam: door jongeren zelf gerapporteerd ‘scheidingsleed’, praten over de scheiding, hulpbehoefte rondom scheidingsleed en gewenste vorm van hulp. Voor de vragen werd het gebruik van – veelal lange – gestandaardiseerde onderzoeksinstrumenten vermeden en werd zoveel mogelijk aangesloten bij de directe beleving van jongeren na scheiding. De vragenlijst hebben we op twee manieren uitgezet; via studenten die met behulp van de sneeuwbalmethode jongeren na scheiding hebben benaderd voor deelname, en de vragenlijst is uitgezet bij een deel van het landelijk representatieve online jongerenpanel van het onderzoeksbureau YoungVotes.
Steekproef
De steekproef bestond uit 288 jongeren (N = 202 via YoungVotes en N = 86 via studenten), waarvan 63% meisjes en 37% jongens. De jongeren varieerden in leeftijd van 12 tot 17 jaar (gemiddelde van 15 jaar). De steekproef was representatief in opleidingsniveau, en de gemiddelde leeftijd ten tijde van de scheiding was 8 jaar. Gemiddeld brachten deze jongeren 2 dagen/nachten per week bij hun vader door en 5 dagen/nachten bij moeder, en daarbij had 29% van de jongeren nauwelijks of geen contact met hun vader en zag 7% van de jongeren hun moeder niet of nauwelijks.
Resultaten Ruim 1 op de 4 jongeren uit het onderzoek geeft aan last tot heel erg last van de scheiding te hebben, terwijl 4 op de 10 jongeren zeggen hier een beetje last van te hebben. Daarmee heeft 65% van de jongeren min of meer last van de scheiding. Op een lijst met ‘dingen rond de scheiding’ (Tabel 4) hebben jongeren aangegeven of zij er wel, soms of geen last hadden. Het valt op dat een groot
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 23
aantal jongeren hun vader vaker zou willen zien, weleens het gevoel heeft partij te moeten kiezen, en iets aan de situatie zou willen veranderen maar niet weet wat. Een totaal overzicht wordt weergegeven in Tabel 4.
Tabel 4.
Totaal overzicht ‘scheidingsleed’
Slechts 20% van de jongeren geeft aan regelmatig over de scheiding van de ouders te praten, het vaakst met vrienden/vriendinnen of met hun moeder. Hierover zijn jongeren ook het meest tevreden. Verder zijn zij gemiddeld tevreden over het praten met docenten en hulpverleners, en zij zijn het minst tevreden over het praten met kinderrechters, advocaten en medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming. Hier lijken jongeren een (impliciet) onderscheid te maken tussen diegenen met wie zij ‘moeten’ praten, en diegenen met wie zij ‘willen’ praten.
Ruim 1 op de 3 jongeren geeft aan misschien of zeker meer over de scheiding van de ouders te willen praten, en 1 of de 4 jongeren geeft aan daarbij weleens hulp of ondersteuning te willen. We zien dat de behoefte aan hulp en ondersteuning gemiddeld groter is voor jongeren die meer scheidingsleed rapporteren, meisjes, en jongeren waarbij de scheiding recenter is.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 24
Als we kijken naar de vorm van ondersteuning die deze jongeren dan zouden willen, zien we dat 51% van de jongeren individuele hulp aangeeft, gevolgd door een scheidingsgroep als KIES (44%). Online vormen van hulp werden veel minder genoemd (6%), maar wanneer dit toch werd gekozen dan vooral voor een combinatie van chatten en begeleiding en minder voor een online cursus.
Jongerenpanel en KIES pilot
Methode
Procedure en steekproef
Voor de werving van het Jongerenpanel zijn twee scholen in het VO benaderd. Op beide scholen verliep de werving verschillend. Zo heeft de ene school folders met informatie verspreid, met daarin een aanmeldingsformulier. De andere school heeft een bericht geplaatst in de nieuwsbrief voor ouders, alle jongeren gemaild, en de onderzoekers en KIES coaches de mogelijkheid gegeven om alle klassen langs te gaan. Uiteindelijk leverde dit 10 deelnemers op, maar er zijn nog twee deelnemers afgevallen vanwege problemen met toestemming van de ouders. Aan het Jongerenpanel KIES deden dus 8 jongeren mee (alleen meisjes) met een leeftijd van 12-17 jaar (gemiddeld 14,4 jaar).
Er werd gesproken over scheiding en hulpaanbod, de manier waarop jongeren hierbij betrokken worden, en op welke manier jongeren wel of niet bereikt kunnen worden. Daarna volgde de KIES-pilot; 8 jongerenbijeenkomsten op school, uitgevoerd door twee KIES-coaches.
Resultaten
Er is een groot aantal jongeren uitgenodigd om deel te nemen aan het Jongerenpanel, maar uiteindelijk deden er maar acht jongeren me. We vroegen deze jongeren hoe het zou kunnen komen dat zo weinig jongeren zichzelf hebben opgegeven. Twee duidelijke redenen kwamen naar voren; ‘teveel gedoe’ en ‘angst/schaamte’. Jongeren hebben veel aan hun hoofd, wel wat beters te doen of ze hebben geen zin het met hun ouders te bespreken (dit is nodig voor de toestemming). Ook durven ze anderen er niet mee lastig te vallen, zijn ze verlegen of schamen ze zich voor hun problemen.
Elke bijeenkomst van KIES werd door de jongeren beoordeeld met een rapportcijfer. We zien dat de jongeren de bijeenkomsten gemiddeld beoordelen met een ruime 7, maar dat er sprake is van een grote spreiding in de groep (Figuur 10).
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 25
De jongeren hebben na afloop van elke bijeenkomst per onderdeel aangegeven hoe nuttig ze het vonden. Hoewel er soms veel spreiding in de antwoorden zat, zagen we over het algemeen dat als jongeren een onderdeel als leuk hadden ervaren, ze er ook iets aan hadden gehad. Hier ging het vooral om activiteiten die direct gekoppeld konden worden aan gevoelens, en aanleiding gaven tot gesprekken. De meer spelgerichte activiteiten werden minder positief beoordeeld.
De jongeren gaven tijdens de eerste bijeenkomst van het Jongerenpanel aan dat ze eigenlijk niet veel over de scheiding praten en het viel op dat een deel van de jongen vooral sprak over de problemen die ze hebben gehad. We hebben de indruk dat dit ook een bepaalde ‘stoere’ houding van de jongeren zou kunnen weerspiegelen. De jongeren gaven ook aan dat anonimiteit ten opzichte van school en ouders een belangrijke voorwaarde was om deel te nemen, en ook dat het krijgen van toestemming van beide ouders niet voor iedereen even gemakkelijk is. Verder gaf iedereen aan open te zijn geweest tijdens de bijeenkomsten, en dat ze (een beetje – heel erg) hebben kunnen vertellen wat ze hadden willen vertellen.
Uit het eindgesprek kwam naar voren dat de jongeren de bijeenkomsten als gezellig hebben ervaren. Wat ze fijn vonden was de herkenning, hun verhaal kwijt kunnen en de ervaringen van anderen horen. De jongeren vonden het vooral leuk als de activiteit gericht was op de scheiding en de consequenties ervan, en ze geven dan ook allemaal aan dat een scheidingsgroep eigenlijk wel belangrijk is voor alle jongeren die een scheiding hebben meegemaakt. Echter, bepaalde activiteiten in KIES werden door de jongeren als kinderachtig ervaren en de jongeren gaven aan dat er onvoldoende tijd was om te praten. De jongeren zouden meer echte gesprekken willen voeren, om nog dieper in te gaan op de situatie rondom de scheiding. Tegelijkertijd gaven ze aan dat als er echte problemen zouden zijn, ze dat liever individueel zouden willen bespreken.
Het benaderen van jongeren vraagt een behoorlijke tijdsinvestering, maar het is de moeite waard om met hen in gesprek te gaan. Het onderwerp scheiding leeft bij veel jongeren, en riep ook veel reacties op tijdens onze ronde langs de klassen. Hier hadden we beter op in kunnen spelen door bijvoorbeeld aansluitend nog even aanwezig te blijven voor het beantwoorden van vragen.
Ook de werving van jongeren vraagt meer tijd dan bij kinderen, omdat ze soms moeite hebben met het vragen van toestemming aan beide ouders en omdat ze vaak wachten op mogelijke deelname van leeftijdgenoten. Een ruimere wervingstijd had dan ook geresulteerd in meer respons. Hierbij hadden we mogelijk ook de jongeren zelf in kunnen zetten voor de werving.
Ten aanzien van de activiteiten van KIES bestaat de indruk dat jongeren aangeven dat ze bepaalde dingen kinderachtig vinden, maar dat ze tegelijkertijd ook meer drempels hebben om zich over te geven en open te stellen. Hierbij leek het de jongeren meer tijd te kosten om zich veilig te voelen en vrij te uiten; de jongeren zijn veel bezig met wat anderen van hen denken. Wellicht zouden de jongere leerlingen (eerste- en tweedeklassers) zich meer op hun gemak voelen wanneer de KIES-groep niet teveel spreiding in leeftijd vertoont, en het programma dus gescheiden wordt aangeboden voor jongere en ouderejaars.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 26
Samengevat
Veel jongeren geven aan last van de scheiding te hebben, en 1 op de 4 jongeren geeft aan open te staan voor hulp en ondersteuning. Toch hebben jongeren een behoorlijke drempel om deel te namen aan scheidingsgroepen zoals KIES. Een benadering waarbij de school, ouders en jongeren zelf actief worden betrokken, lijkt de meeste kans van slagen te hebben.
De pilot met KIES laat zien dat jongeren niet alle activiteiten van KIES even nuttig vinden, en dat zij vooral behoefte hebben aan goede gesprekken waarin dieper wordt ingegaan op (consequenties van) de scheiding. Rekening houdend met de bevindingen uit de behoeftepeiling onder jongeren en het Jongerenpanel, zijn enkele succes- en faalfactoren geformuleerd. Deze zijn kort weergegeven in Tabel 5.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 27
Conclusie en aanbevelingen
Kinderen die te maken krijgen met echtscheiding van hun ouders lopen een groter risico op internaliserend en externaliserend probleemgedrag, negatieve gevolgen voor de schoolprestaties en welbevinden, en negatieve gevolgen in de sociale relaties met hun ouders. De kinderen uit dit onderzoek zijn vergeleken met een diverse groep kinderen uit Nederland en Engeland. De scheidingskinderen – de kinderen uit dit onderzoek – hadden significant meer problemen dan de kinderen uit de normgroep. Dat geldt voor emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit en problemen met leeftijdgenoten. Voor deze scheidingskinderen is KIES ontwikkeld; een preventief interventieprogramma dat kinderen helpt de scheiding van de ouders beter te begrijpen, ermee om te gaan en het te verwerken. KIES werd al uitgevoerd op scholen, maar de effectiviteit was nog niet empirisch aangetoond.
RCT basisschool leerlingen
Samenvattend kunnen we concluderen dat er over het algemeen sprake is van een vrijwel consequente vooruitgang over tijd, zowel voor KIES-kinderen als voor kinderen uit de controlegroep. Ook voor deze laatste groep vinden we dus verbeteringen ten opzichte van de voormeting. Aandacht en erkenning lijken van belang te zijn voor de scheidingskinderen. Mogelijk heeft de betrokkenheid bij dit onderzoek – door het invullen van de vragenlijsten – ook voor de controlegroep geleid tot ‘meer bezig zijn met`, en nadenken over (de) echtscheiding’, en wellicht ook tot ‘meer gesprekken (over gevoelens en gedachten) tussen ouder en kind’. Echter, de patronen zijn eenduidiger en de verbeteringen zijn groter voor de kinderen die daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de interventie KIES. Vanwege het grote belang van aandacht en erkenning zou wellicht ook geëxperimenteerd kunnen worden met een kortere versie van KIES. Dit zou kosten kunnen besparen, en KIES-coaches zouden dan kinderen die meer ondersteuning nodig hebben kunnen signaleren en doorverwijzen, of een ‘vervolg’ kunnen bieden met extra ondersteuning. We weten echter niet hoe deelname aan een kortere vorm van KIES op langere termijn zal uitpakken.
Als we alle bevindingen op een rij zetten, dan zien we een aantal positieve verbeteringen bij KIES-kinderen vergeleken met de kinderen uit de controlegroep. Ten eerste zien we een vermindering van probleemgedrag en een hoge mate van tevredenheid bij kinderen, ouders en leerkrachten. Ook zien we dat jongens wat meer verbeteren in de relatie met moeder, en dat jongere kinderen een wat grotere daling in de mate van probleemgedrag hebben. Daarnaast is er iets meer verbetering te zien bij kinderen van lager opgeleide moeders. Wanneer de scheiding korter geleden is, zien we dat kinderen meer verbeteren in de relatie met moeder. Verder blijken kinderen met meer negatief gevoel op de voormeting zich meer te verbeteren, en zien we dat het schuldgevoel van kinderen ten aanzien van de scheiding afneemt na het volgen van KIES. Over de hele linie geldt bovendien dat kinderen met een slechtere score op de voormeting zich meer verbeteren over tijd.
We zien ook dat kinderen die hebben deelgenomen aan KIES gevoeliger lijken te worden voor de conflicten tussen hun ouders: hun reactie op en interpretatie van de conflicten wordt negatiever – wat samenhangt met een toename van probleemgedrag, en voor kinderen die een hoge mate van conflicten tussen hun ouders ervaren geldt ook dat de mate van contact met vader daalt. Wanneer de relatie tussen ouders conflictueus is, is het dus wellicht aan te bevelen voor ouders om bijkomende ondersteuning te zoeken, bijvoorbeeld in de vorm van een mediator.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 28
Het is belangrijk te realiseren dat de interventie-effecten niet voor alle kinderen het zelfde zijn; het effect van KIES groter is voor bepaalde groepen op bepaalde uitkomstmaten, maar er is voor iedere groep wel ergens sprake van verbetering(en). De werkzame mechanismen van KIES hebben we niet gevonden in deze studie, andere factoren dan de hier onderzochte spelen wellicht een rol. De huidige aanpak van KIES lijkt dus gerechtvaardigd op basis van onze bevindingen; het is geschikt voor elk kind na scheiding, en is laagdrempelig doordat het op school en onder schooltijd wordt aangeboden.
Als we kijken naar het verloop van het gedrag over tijd, zien we vaak een verbetering tot het derde meetmoment; de eerste follow-up meting na 6 maanden. Na deze zes maanden lijkt er sprake van een keerpunt. We zouden hier willen aanbevelen tot een ‘booster-sessie’; een terugkom-sessie na een half jaar waarin gesproken kan worden over de huidige situatie, eventuele strubbelingen die kinderen nog ervaren en mogelijke oplossingen hiervoor.
Behoeftepeiling en jongerenpanel voortgezet onderwijs
Veel jongeren geven aan last te hebben van de scheiding. Ze zouden bijvoorbeeld hun vader vaker willen zien, weten soms niet hoe ze beter met de situatie kunnen omgaan, en ze lijken last te hebben van loyaliteitsproblemen en schuldgevoelens. Veel jongeren praten hier uit zichzelf niet over, maar 1 op de 4 jongeren zegt open te staan voor hulp en ondersteuning. Daarbij geven zij de voorkeur aan individuele of groepsbegeleiding, en niet zozeer aan vormen van online hulp.
Jongeren hebben een behoorlijke drempel om deel te nemen aan scheidingsgroepen, al lijkt de school een geschikte context voor het wegnemen hiervan. Jongeren hebben echter meer tijd nodig om deelname bij hun ouders aan te kaarten, en ze wachten af wat vrienden doen. Om tegemoet te komen aan de wens van individuele begeleiding en rekening te houden met de drempels, kan een mogelijkheid zijn om als KIES coach op gezette tijden op school aanwezig te zijn; in de vorm van bijvoorbeeld een inloopspreekuur.
Een pilot met KIES laat zien dat jongeren dit interventieprogramma zeker waarderen. Jongeren zouden alleen graag iets minder spelactiviteiten zien en meer gesprekken willen voeren. Ook willen zij liever minder, maar langere (langer dan een uur) bijeenkomsten. Daarnaast zal KIES naar verwachting beter werken voor jongeren als er minder spreiding in leeftijd in de groep zit. Deze suggesties kunnen gebruikt worden om de KIES-module voor jongeren aan te passen. De jongeren gaven in elk geval aan de herkenning fijn te vinden, evenals het feit dat ze hun verhaal kwijt konden en dat ze ervaringen van anderen konden horen.
Naar aanleiding van de bevindingen van dit jongerenonderzoek zal in samenwerking met de ontwikkelaars van het programma worden gekeken of KIES nog aangepast en verder verbeterd kan worden waardoor het ook aantrekkelijk wordt voor jongeren in het VO. Op deze manier kunnen we uiteindelijk zoveel mogelijk kinderen en jongeren ondersteunen na de scheiding van hun ouders.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 29
Referenties
Amato, P.R. (2001). Children of Divorce in the 1990s: An update of the Amato and Keith 1991 Metaanalysis. Journal of Family Psychology, 15, 355-370.
Anthonijsz, I., Spruijt, E., & Zwikker, N. (nog te verschijnen). Concept Onderbouwing Richtlijn
‘Scheiding en Problemen van kinderen’. Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut.
Baraldi, A.N., & Enders, C.K. (2010). An introduction to modern missing data analyses. Journal of School Psychology, 48, 5-37.
CBS (2013a). Echtscheiding; bij echtscheiding betrokken kinderen. Den Haag/Heerlen: Centraal
Bureau voor de Statistiek. Gedownload op 15 februari 2013 via www.statline.cbs.nl.
CBS (2013b). Allochtonen / Beroepsbevolking; behaalde onderwijs. Den Haag/Heerlen: Centraal
Bureau voor de Statistiek. Gedownload op 15 februari 2013 via www.statline.cbs.nl.
Dronkers J. (1996). Het effect van ouderlijke ruzie en echtscheiding op middelbare scholieren. Comenius, 16, 131-147.
Dronkers, J. (1997). Zoals de ouden zongen, piepen de jongen. Intergenerationele overdracht van de kans op scheiding in Nederland. Mens en Maatschappij, 72, 149-166.
Gardner, F., Burton, J., & Klimes, I. (2006). Randomised controlled trial of a parenting intervention in the voluntary sector for reducing child conduct problems: outcomes and mechanisms of change. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 1123-1132.
Gardner, F., Hutchings, J., Bywater, T., & Whitaker, C. (2010). Who Benefits and How Does It Work?
Moderators and Mediators of Outcome in an Effectiveness Trial of a Parenting Intervention. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 39, 568-580.
Goedhart, A., Treffers, F., & Widenfelt, B. (2003). Vragen naar psychische problemen bij kinderen en adolescenten: The Strengths and Difficulties Questionnaire. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 58, 1018-1035.
Rausch., J. R., Maxwell,S. E., & Kelley, K. (2003). Analytic methods for questions pertaining to a randomized pretest, posttest, follow-up design. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology 32, 467-481.
Spruijt, E. (2007). Scheidingskinderen. Overzicht van recent sociaal wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren. Den Haag: SWP.
Spruijt, E., & Kormos, H. (2010). Handboek voor scheiden en de kinderen. Houten: Bohn, Stafleu en van Loghum.
Spruijt, E., DeGoede, M., & van der Valk, I. (2001). The Well-being of Youngsters and Changing Family Types. Patient Education and Counseling, 45 (4), 285-294.
Spruijt, E., Bredewold, J., Breunese, A., Chenevert, C., Feringa, D., Hardenberg, A., Harterink, R., Hemminga, Y., Hindriks, E., Hoenderdos, L., Okkerse, F., Thomas, C., Wong, T., & Spruijt, S. (2005). Effecten van het volgen van KIES: Kinderen in Echtscheiding Situatie. Utrecht: Kinder- en Jeugdstudies (www.klassenwerk.com).
Valk, van der, I., Spruijt, E., DeGoede, M., Maas, C., & Meeus, W. (2005). Family Structure and
Internalizing and Externalizing Problem Behavior of Adolescents and Young Adults; A longitudinal Growth-Curve Study. Journal of Youth and Adolescence, 34, 533-546.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 30
Bronnen
Armsden, G.C., & Greenberg, M.T. (1987). The inventory of parent and peer attachment: Individual differences and their relationships to psychological well-being in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 16, 427-454.
Cantril, H. (1965). The pattern of human concerns. New Brunswick, NJ: Rutger University Press.
Goodman R (1997). The Strengths and Difficulties Questionnaire: A Research Note. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38, 581-586.
Grych, J. H., Seid, M., & Fincham, F. D. (1992). Assessing marital conflict from the child’s perspective: The children’s perception of interparental conflict scale. Child Development, 63, 558-572.
Franssen, J., & Jurrius, K. (2005). De C-toets getoetst. Ervaringen, ontwikkelingen en plannen rondom de C-toets. Nederlands Tijdschrift voor Jeugdzorg, 9, 293-296.
Roger, D., & Najarian, B. (1989). The construction and validation of a new scale for measuring emotion control. Personality and Individual Differences, 10, 845-853.
Shaw, D.S., Emery, R.E., & Tuer, R.E. (1993). Parental functioning and adolescent adjustment in families after divorce: A prospective study. Journal of Abnormal Child Psychology, 21, 119-134.
Spruijt, E. & van der Valk, I. E. (o.a.2005). Codeboek van het onderzoeksproject Conflicts And Management Of Relationships (CONAMORE). Universiteit Utrecht: Capaciteitsgroep Kinder- en Jeugdstudies.
Straathof, M.A.E., & Treffers, D.A. (1989). De adolescentenversie van de CBSK. Interne publicatie Oegstgeest: Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium.
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 31
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 32
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 34
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 35
Eindrapport KIES voor het Kind! Pagina 36
Bijlagen:
Bijlage 1, Folders voor deelnemende kinderen
Valk, I. van der (2013). Folders voor deelnemende kinderen over de bevindingen van het KIES-onderzoek.
Bijlage 2, Folders voor deelnemende ouders
Valk, I. van der (2013). Folders voor deelnemende ouders over de bevindingen van het KIES-onderzoek.
Bijlage 3, Folders voor deelnemende scholen
Valk, I. van der (2013). Folders voor deelnemende scholen over de bevindingen van het KIES-onderzoek.
Bijlage 4, Inzending Pedagogiek in Praktijk
Broek, A. van den, Van der Valk, I., Van Doorn, M., Dekovic, M., & Meeus, W. (nog te verschijnen). KIES voor het kind! Over een preventief interventieprogramma voor scheidingskinderen. Aangeboden aan Pedagogiek in Praktijk.
Bijlage 5, Inzending Tijdschrift voor Orthopedagogiek
Broek, A. van den, Van der Valk, I., Van Doorn, M., Spruijt, E., Dekovic, M., & Meeus, W. (nog te verschijnen). KIES voor het kind! Bevindingen van het effectonderzoek naar Kinderen in Echtscheiding Situatie (KIES) in het basisonderwijs. Aangeboden aan Tijdschrift voor Orthopedagogiek.
Bijlage 6, Inzending Jeugdkennis.nl
Valk, I. van der, Muijselaar, M., Van Doorn, M., Van den Broek, A., Meeus, W., & Dekovic, M. (nog te verschijnen). Het zal ze een zorg zijn?? Scheidingsleed en hulpbehoefte van jongeren na scheiding. Aangeboden aan Jeugdkennis.
Bijlage 7, Format eindverslag ZonMw
Bijlage 8, Eindrapportage KIES voor het kind!
Valk, I. van der, Van den Broek, A., Van Doorn, M., Spruijt, E., Dekovic, M., & Meeus, W. (2013). Eindrapportage KIES voor het kind! Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma Kinderen In Echtscheiding Situatie (KIES).
Bijlage 9, Financiële eindafrekening KIES voor het kind!
Publicaties KIES voor het kind
Artikelen
Broek, A. van den, Van der Valk, I.E., Van Doorn, M., Deković, M., & Meeus, W. (nog te verschijnen). KIES voor het kind! Over een preventief interventieprogramma voor scheidingskinderen. Aangeboden aan Pedagogiek in Praktijk.
Broek, A. van den, Van der Valk, I.E., Van Doorn, M., Spruijt, E., Deković, M., & Meeus, W. (nog te verschijnen). KIES voor het kind! Bevindingen van het effectonderzoek naar Kinderen in Echtscheiding Situatie (KIES) in het basisonderwijs. Aangeboden aan Tijdschrift voor Orthopedagogiek.
Gunnink, H. A., Van der Valk, I. E., Branje, S., Van Doorn, M.D., Meeus, W., Deković, M. (nog te verschijnen). Effectiveness of the Preventive Intervention Kids in Divorce Situations: Does it Work and For Whom does it work? Wordt binnenkort aangeboden voor publicatie.
Valk, I.E. van der, Muijselaar, M., Van Doorn, M., Van den Broek, A., Meeus, W., & Deković, M. (nog te verschijnen). Het zal ze een zorg zijn?? Scheidingsleed en hulpbehoefte van jongeren na scheiding. Aangeboden aan jeugdkennis.
Bijdragen voor congressen
Valk, I.E. van der, Van Doorn, M., Ganzinga, M., Spruijt, E., Deković, M., & Meeus, W. (2009, maart). Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma KIES: Kinderen in Echtscheiding Situatie. Poster gepresenteerd op het congres Jeugd in Onderzoek, Nieuwegein.
Valk, I.E. van der, Van Doorn, M., Zaalberg, E., Spruijt, E., Deković, M., & Meeus, W. (2010, maart). De effectiviteit van KIES: diversiteit in de steekproef. Poster gepresenteerd op het congres Jeugd in Onderzoek, Nieuwegein.
Valk, I.E. van der, & Van Doorn, M. (2010, september). KIES voor het kind! Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma Kinderen in Echtscheiding Situatie. Gepresenteerd op een interne Bijeenkomst, Universiteit Utrecht.
Doorn, M. van, Van der Valk, I.E., Spruijt, E., Deković, M., & Meeus, W. (2010, september). The Effectiveness of KIDS (Kids in Divorce Situations); Pre-test Differences. Poster gepresenteerd op ‘the EUSARF Conference’, Groningen.
Valk, I.E. van der (2010, september). Examining the Effectiveness of KIDS [Kids In Divorce Situations]. Poster gepresenteerd op ‘the EUSARF Conference’, Groningen
Valk, I.E. van der, & Van Doorn, M. (2010, september). KIES voor het kind! Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma Kinderen in Echtscheiding Situatie. Gepresenteerd op het congres Kinderen en Echtscheiding, IJsselstein.
Valk, I.E. van der, Van Doorn, M., Muijselaar, M., Deković, M., & Meeus, W. (2011, maart). De behoefte van jongeren aan KIES. Poster gepresenteerd op het congres Jeugd in Onderzoek, Nieuwegein.
Doorn, M. van, & Van der Valk, I.E. (2011, april). Examining the Effectiveness of KIES (Kids in Divorce Situations): State of affairs and some preliminary findings. Gepresenteerd op een interne Bijeenkomst Jeugd en Gezin, Universiteit Utrecht.
Valk, I.E. van der (2011). Jongeren zélf over scheidingslast, hulpbehoefte en KIES. Gepresenteerd op de Projectleidersbijeenkomst ZonMw, Thema participatie, Utrecht.
Doorn, M. van, & Van der Valk, I.E. (2012, januari). Effectiviteitsstudie naar interventie voor scheidingskinderen. Verschillende manieren van analyseren. Gepresenteerd op de CAS Interventie Expertmeeting, Universiteit Utrecht.
Anthonijsz, I.E., & Van der Valk, I.E. (2012, februari). Pubers en echtscheiding; hulpbehoefte en hulpaanbod. Gepresenteerd op het Pubercongres, Nieuwegein.
Valk, I.E. van der, Muijselaar, M., & Van Doorn, M. (2012, april). Het zal ze een zorg zijn?? Scheidingslast en hulpbehoefte van jongeren na scheiding. Gepresenteerd op een interne Bijeenkomst Onderzoeksgroep Adolescentie, Universiteit Utrecht.
Valk, I.E. van der, Mattaar, P., & Schiebroek, M. (2012, september). Het zal ze een zorg zijn??? Jongeren zelf als vertrekpunt. Gepresenteerd op de Landelijke studiedag Zorg bij Scheiding, Arnhem.
Valk, I.E. van der, Van den Broek, A., Anthonijsz, I., De Graaf, I., & Klein Velderman, M. (2013, maart). Resultaten KIES onderzoek, en SOS! Samenwerkingsverband Ondersteuning Scheidingskinderen. Gepresenteerd op het congres Jeugd in Onderzoek, Nieuwegein.
Eindrapport en correspondentie
Valk, I.E. van der, Van den Broek, A., Van Doorn, M., Spruijt, E., Deković, M., & Meeus, W. (2013). Eindrapportage KIES voor het kind! Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma Kinderen In Echtscheiding Situatie (KIES). Te verkrijgen via www.ZonMw.nl en www.kiesvoorhetkind.nl.
Valk, I.E. van der (2013). Folders voor deelnemende kinderen, ouders en scholen over de bevindingen van het KIES-onderzoek.